1 Welke wet is van toepassing?
1.1. Welk recht is van toepassing op het vermogen van de echtgenoten? Welke criteria/regels worden gebruikt om het toepasselijke recht te bepalen? Welke internationale verdragen moeten worden gerespecteerd met betrekking tot bepaalde landen?
Uit hoofde van Art. 10:52 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voor Nederland het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978 (HH) van toepassing, dat van kracht werd vanaf 1 september 1992 en van toepassing is op huwelijken gesloten van 1 september 1992 tot en met 28 januari 2019. Er zijn verschillende regels van toepassing op huwelijken die vóór 1 september 1992 zijn aangegaan. Nederland heeft geen bilaterale overeenkomsten afgesloten. Toch zijn er afzonderlijke interregionale voorschriften van toepassing met betrekking tot de overzeese gebieden in de Caraïben die tot het Koninkrijk Nederland behoren. Bij gebrek aan rechtskeuze is het toepasselijke recht het recht van de eerste gemeenschappelijke gebruikelijke verblijfplaats van de echtgenoten, als de echtgenoten niet dezelfde nationaliteit hebben (zie Art. 4 lid 1 VDH). Voor echtgenoten met dezelfde nationaliteit (zie Art. 15VDH) is in bepaalde omstandigheden hun nationale recht van toepassing (zie Art. 4 lid 2 en Art. 5 VDH). Als de echtgenoten noch een eerste gemeenschappelijke gebruikelijke verblijfplaats noch dezelfde nationaliteit hebben, is het recht van toepassing van de staat waarmee de echtgenoten op basis van alle omstandigheden van het geval het meest zijn verbonden (zie Art. 4 lid 3 VDH). Het toepasselijke recht kan veranderen door naturalisatie, immigratie en na een verblijf van 10 jaar in een bepaald land (zie Art. 7 VDH). Deze verandering heeft enkel rechtsgevolgen voor de toekomst (Art. 8 VDH). Deze verandering kan worden voorkomen door een rechtskeuze uit te brengen of een huwelijksovereenkomst aan te gaan.
Na de inwerkingtreding van de Europese Verordening (EU) 2016/1103 van 24 juni 2016 gelden nieuwe regels om te bepalen welk recht van toepassing is op alle huwelijken die worden aangegaan vanaf 29 januari 2019 en op huwelijken die werden aangegaan voor de datum waarop de Verordening van kracht werd indien de echtgenoten na29 januari 2019 een recht hebben gekozen dat van toepassing is op hun huwelijksvermogensstelsel.
Bij gebreke aan een rechtskeuze bepaalt artikel 26 het toepasselijk recht als volgt:
- De eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten na de huwelijkssluiting.
- Bij gebreke daaraan, de nationaliteit van beide echtgenoten op het tijdstip van de huwelijkssluiting. Dit criterium kan niet worden toegepast wanneer beide echtgenoten dezelfde dubbele nationaliteiten hebben.
- Bij gebreke daaraan, het recht van de staat waarmee de echtgenoten samen op het tijdstip van de huwelijkssluiting de nauwste band hadden.
Bij wijze van uitzondering en op voorwaarde dat één van de echtgenoten hierom verzoekt, kan de bevoegde rechterlijke instantie beslissen dat het recht van een andere staat dan deze van de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting van toepassing is (art. 22.3), maar uitsluitend indien zij hun gewone verblijfplaats langer in die staat hadden dan in de staat van hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats.
1.2. Hebben de echtgenoten de mogelijkheid het toepasselijke recht te kiezen? Zo ja, door welke beginselen wordt deze keuze dan bepaald (bijvoorbeeld voor welk recht kan gekozen worden, vormvereisten, retroactiviteit)?
Voor of tijdens het huwelijk kunnen de echtgenoten kiezen voor een specifiek recht dat van toepassing is op hun huwelijksvermogen. Tot en met 28 januari 2019 kunnen zij kiezen voor het recht van de gewone verblijfplaats van een van de echtgenoten of voor het recht van het land waarvan een van de echtgenoten de nationaliteit heeft en voor onroerende goederen voor het recht van de plaats waar het goed gelegen is (zie artikel 3 en artikel 6 HH). De keuze voor een specifiek recht moet uitdrukkelijk worden overeengekomen of ondubbelzinnig blijken uit een huwelijksovereenkomst (zie Art. 11 VDH). Dit laatste is het geval wanneer wordt verwezen naar specifieke artikelen van het recht in een huwelijksovereenkomst. De vorm van de rechtskeuze moet voldoen aan de formele eisen voor huwelijksovereenkomsten en wordt beheerst door ofwel het gekozen recht ofwel de plaats waar de rechtskeuze wordt uitgebracht (zie Art. 13 VDH). Indien tijdens het huwelijk een rechtskeuze wordt uitgebracht of gewijzigd, geldt als vertrekpunt dat er een regeling tussen de echtgenoten moet bestaan over het bestaande regime.
Verordening (EU) 2016/1103 voorziet in de mogelijkheid om het recht van een van de staten te kiezen waarvan ten minste één van de echtgenoten de nationaliteit heeft of het recht van de gewone verblijfplaats bezit op het moment van het uitbrengen van de keuze (Art. 22). Deze keuze kan pas geldig gemaakt worden vanaf 29 januari 2019 in het kader van een huwelijkscontract/huwelijkse voorwaarden of een overeenkomst over het toepasselijk recht en met inachtneming van de vormvereisten bepaald in artikel 23. Ten slotte zal de rechtskeuze die tijdens het huwelijk van toepassing is op het huwelijksvermogensregime alleen van kracht zijn voor de toekomst, tenzij de echtgenoten anders zijn overeengekomen en onverminderd de rechten van derden.
Deze nieuwe regels gelden voor alle echtgenoten, ongeacht het tijdstip van de huwelijkssluiting, indien zij de keuze maken na 29 januari 2019.